e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeien broeien: brø̄jǝ (Heerlen) Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1
broeiglas broeiglas: brø̄jglas (Heerlen), serreglas: sɛrǝglas (Heerlen) Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h] II-9
broek boks: boks (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), bōkš (Heerlen), broek: brōk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I]), kuilboks: kulboks (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), kuilbroek: kulbrōk (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg]) Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10, II-5
broek: algemeen boks: boksch (Heerlen), bōksch (Heerlen), bōkš (Heerlen), bòksch (Heerlen), Zie ook brook.  bóksj (Heerlen), broek: brook (Heerlen, ... ), Zie ook bóksj.  brook (Heerlen) 1. broek; - 2. pantalon || broek || broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekgesp boksentas: bōkschetesch (Heerlen) sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3
broekkettingen achterhaamskettingen: achterhaamskettingen (Heerlen  [(enk)]  ), achterhaamsriemen: achterhaamsriemen (Heerlen  [(leer)]  ) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras moeras: moeras (Heerlen), moeràs (Heerlen), prats: pratsch (Heerlen) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp boksenpijp: bōkschepiepe (Heerlen), broekspijp: brookspiepe (Heerlen), brookspieëp (Heerlen) Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenriem: bōkschereem (Heerlen), buikriem: boeekreem (Heerlen), Zie ook guëdel.  boekreem (Heerlen), gordel: van gordel  guuedel (Heerlen), Zie ook boekreem.  guëdel (Heerlen), riem: reem (Heerlen) (1. autogordel - 2. ceintuur; - 3. riem || band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || buikriem III-1-3
broekzak achter batsentasje: batseteschke (Heerlen), vottentas: vóttetesj (Heerlen) kontzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3