28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrand dak:
āgǝbrant dāk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
aangebrande kool:
āgǝbrandǝ kǫǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
30729 |
doorharden |
hel worden:
hšl wē̜dǝ (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
27835 |
doorhouw |
doorslag:
dørxšlāx (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
dø̜rxšlāx (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
ophouw:
ophǫ.w (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
ophǫw (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
stijgende ophouw:
štīgǝndǝ ǫphǫw (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma]),
vallende ophouw:
valǝndǝ ǫphǫw (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
snijden:
šni-jǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
door (Q113p Heerlen),
doorn (mv.):
de͂u͂r (Q113p Heerlen),
dör (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
døər (Q113p Heerlen)
|
doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstok:
döreschtok (Q113p Heerlen),
doornenstruik:
döreschtroek (Q113p Heerlen)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwas:
dūrwas (Q113p Heerlen),
tweewas:
twiǝwās (Q113p Heerlen)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
doorgeven:
dørxgęǝvǝ (Q113p Heerlen),
doorslaan:
dørǝxšlǫa (Q113p Heerlen)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] || Het doordringen van aniline door nieuw opgebrachte verflagen. [N 67, 12c]
II-7, II-9
|
20848 |
dopen |
dopen:
deupe (Q113p Heerlen),
dø.pə (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
soppen:
soppe (Q113p Heerlen)
|
doopen [SGV (1914)] || doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
doperwten:
WBD/WLD
dópèèrt (Q113p Heerlen),
erwten:
ert (Q113p Heerlen),
kevererwten:
kieëvererte (Q113p Heerlen)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)] || erwt
I-7
|