20500 |
drank |
drank:
drank (Q113p Heerlen),
drànk (Q113p Heerlen),
zuip:
zaop (Q113p Heerlen)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q113p Heerlen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
alleej (Q113p Heerlen),
àlèj (Q113p Heerlen)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
jengelen:
jengele (Q113p Heerlen),
jèèngələ (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
lammaken:
laammake (Q113p Heerlen),
zeuren:
zeure (Q113p Heerlen),
zeveren:
zeiveren (Q113p Heerlen),
zevere (Q113p Heerlen)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || jengelen || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31387 |
driekantige vijl |
drie-/drij-eckige vijl:
drējɛkegǝ vīl (Q113p Heerlen)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
(bloem). mv.; verkl.w.: vioele; viuelke
vioel (Q113p Heerlen)
|
viool
III-4-3
|
29827 |
drieklezoor |
drie-/drijklezoor:
drējklajūr (Q113p Heerlen),
lang stuk:
laŋk štøk (Q113p Heerlen)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
27465 |
driepoot |
drie-/drijpoot:
drējpūǝt (Q113p Heerlen)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
33662 |
dries |
dries:
driš (Q113p Heerlen),
drēš (Q113p Heerlen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
colrig (<fr.):
collärig (Q113p Heerlen),
Fr. colérique
colleèjrig (Q113p Heerlen),
giftig:
giftig (Q113p Heerlen),
grellig:
grellig (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
hitsig:
hitzig (Q113p Heerlen)
|
boos, driftig || drifitg || driftig [SGV (1914)] || opvliegend
III-1-4
|