21817 |
druk praten |
muilen:
mŏĕllə (Q113p Heerlen)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
duwen:
döjjə (Q113p Heerlen)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18509 |
drukknoop |
drukker:
drukker (Q113p Heerlen),
drukknoop:
drukknoop (Q113p Heerlen)
|
Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW]
II-7
|
27958 |
drukkooitje |
drukkast:
drø̜kkas (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina]),
drukkooitje:
drø̜kkōjtjǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
korfje:
kø̜rfkǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
19230 |
drukte maken |
bohei (rh.) maken:
bəhèèj-máákə (Q113p Heerlen)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
bohei (rh.):
zn
behei (Q113p Heerlen),
drukte:
zn
drukde (Q113p Heerlen),
gedoens:
= rumoer, leven
gedoons (Q113p Heerlen),
omstand:
ómsjtèng (Q113p Heerlen)
|
drukte || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|
28660 |
druphoning |
druphoning:
druphuǝneŋ (Q113p Heerlen)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25133 |
druppel |
drup:
drŭŭp (Q113p Heerlen),
en dröp water (Q113p Heerlen),
ennen dröp (Q113p Heerlen),
druppel:
drŭŭppəl (Q113p Heerlen),
einen dröppel (Q113p Heerlen),
enne dröppel (Q113p Heerlen),
inne dreupel (Q113p Heerlen),
inne drupel (Q113p Heerlen),
inne druppel (Q113p Heerlen)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gemade/gemaai:
(mv)
dubǝl [gemade/gemaai] (Q113p Heerlen)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33731 |
dubbel sierhek |
barrier:
barēr (Q113p Heerlen)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|