33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwrat:
žwelvrat (Q113p Heerlen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
22483 |
een april |
eerste april:
isjtə aprīl (Q113p Heerlen)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28512 |
een baard maken |
baard maken:
bāt mākǝ (Q113p Heerlen),
voorliggen:
vyǝrlegǝ (Q113p Heerlen)
|
Het vormen van een tros bijen rond het vlieggat tegen de ingang en soms aan de randen van de vliegplank. Het is een voorteken tot zwermen. Een splitsing van het volk is op komst. Daarom gaan de werksters alvast bij duizenden rond het vlieggat hangen, poot-in-kaak. Ook tal van haalbijen sluiten zich bij de tros of baard aan, wachtend op het moment van uitzwermen. [N 63, 30a]
II-6
|
21811 |
een bevel opvolgen |
horen:
hûurə (Q113p Heerlen),
luisteren:
lŏĕstərə (Q113p Heerlen),
pareren (<lat.):
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pàrreerə (Q113p Heerlen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20505 |
een borrel drinken |
een pitsen:
unne pietsche (Q113p Heerlen)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
smeren:
šmīrə (Q113p Heerlen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
28386 |
een brok steenkool |
(een) brok kool:
ǝnǝ brǫk kǫǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina]),
een stuk kool:
ǝ štø̜k kǫǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
koolbrok:
koalbrok (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een dikke brok steenkool. [N 95, 464; monogr.]
II-5
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjīnkə (Q113p Heerlen)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
27836 |
een doorhouw maken |
ophouwen:
ǫphǫwǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina]),
voordrijven:
vȳrdriǝvǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een doorhouw maken. Met de woordtypen "ophouwen" (Q 113, Q 121, Q 121c) en "ophouw maken" (Q 202) duidt men de aanleg van een doorhouw naar een hoger gelegen galerij aan, terwijl "afhouwen" wordt gebruikt voor het maken van een doorhouw naar een lager gelegen gang. [N 95, 175; N 95, 172; N 95, 383; monogr.]
II-5
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (Q113p Heerlen),
hoenderei:
hondǝręi̯ (Q113p Heerlen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|