e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een ei afpellen afschellen: āfšęlǝ (Heerlen), schellen: šęlǝ (Heerlen) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12
een ei schouwen schouwen: šǫu̯ǝ (Heerlen) Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56] I-12
een gleuf aanbrengen in het deegbrood knippen: knepǝ (Heerlen) Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a] II-1
een haan snijden kapuinen: kapūnǝ (Heerlen) Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12
een huis huren huren: hure (Heerlen), pachten: pachte (Heerlen), paxtə (Heerlen) huren [SGV (1914)] III-2-1
een huis uitzetten (een/de) bouw uitzetten: dǝr bōw ūt˲zętǝ (Heerlen) De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.] II-9
een kater hebben gezwollen haren haan: geschwolle haore hàn (Heerlen) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een keldergewelf maken (een) kelder overwelven: kęldǝr ø̄vǝrwɛlvǝ (Heerlen), keldergewelf maken: kɛldǝrgǝwɛlf mākǝ (Heerlen), welven: wølǝvǝ (Heerlen) Wanneer men een kelder van troggewelven wil voorzien, worden er eerst van muur tot muur ijzeren profielbalken gelegd op een onderlinge afstand van 1,5 m. Tussen de balken worden vervolgens de gewelven gemetseld, waarbij als tijdelijke steun een formeel wordt gebruikt. [N 32, 20c; monogr.] II-9
een kind op de arm dragen dragen: dráágə (Heerlen) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een koollaag aansnijden, aantreffen kool aanvaren: koal āvārǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia]) Een steenkoollaag aantreffen. [monogr.; N 95, 172] II-5