19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
egewies (Q113p Heerlen)
|
eigenwijs
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
eejk (Q113p Heerlen),
eek (Q113p Heerlen),
i:k (Q113p Heerlen),
-
eek (Q113p Heerlen),
eikenboom:
ekebeum (mv.) (Q113p Heerlen)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND], [SGV (1914)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eejkel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
ekələ (Q113p Heerlen),
-
eekele (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
eiker:
eejker (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
eikel || eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šix (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
21755 |
eis van de aanklager |
vragen (ww.):
vròəgə (Q113p Heerlen)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28471 |
eitjes |
eitjes:
ęjkǝs (Q113p Heerlen)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|
24142 |
ekster |
ester:
eejster (Q113p Heerlen),
eeëster (Q113p Heerlen),
äster (Q113p Heerlen),
èëster (Q113p Heerlen)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
esteroog:
ästeroog (Q113p Heerlen),
êêstərooch (Q113p Heerlen)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
èllə (Q113p Heerlen),
jemse:
jemsche (Q113p Heerlen)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] || el
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elastiek (Q113p Heerlen),
rek:
rɛk (Q113p Heerlen)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|