19446 |
gazon |
bleek:
bleek (Q113p Heerlen),
grasveld:
Verklw. graasveldje
graasveld (Q113p Heerlen),
Verklw. grasveldje
grasveld (Q113p Heerlen)
|
gazon
III-2-1
|
20999 |
gebak |
gebak:
gebak (Q113p Heerlen),
gebaks:
gebeks (Q113p Heerlen)
|
gebak
III-2-3
|
20742 |
gebakje |
gebakje:
gebekschke (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
gebäkske (Q113p Heerlen),
taartje:
taartje (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
tüütje (Q113p Heerlen)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan:
eerpel in de pan (Q113p Heerlen),
aardappelenschijven:
erpelschieve (Q113p Heerlen),
gebakken aardappelen:
Eigen syst.
gebakke äerpel (Q113p Heerlen)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30718 |
gebarsten |
gebarsten:
gǝbaštǝ (Q113p Heerlen),
gesprongen:
gǝšproŋǝ (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c]
II-9
|
25619 |
gebarsten en zwartgeblakerde korst |
verbrande korst:
vǝrbręndǝ kuǝš (Q113p Heerlen)
|
Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a]
II-1
|
30204 |
gebint |
gebint(e):
gǝbent (Q113p Heerlen),
gebont(e):
gǝbǫnt (Q113p Heerlen)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|
17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebit (Q113p Heerlen),
gaf gəbit (Q113p Heerlen),
gebit (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
tanden:
teng (Q113p Heerlen)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
leskalk:
lęškalǝk (Q113p Heerlen)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20183 |
geboorte |
aanslag:
ānšlāx (Q113p Heerlen),
steunpunt:
štø̄npønt (Q113p Heerlen)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|