e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gladde ijzerdraad gladde draad: glatǝ drǭt (Heerlen) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
gladiool gladiool: WBD/WLD  glàddəjôel (Heerlen) Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, [N 92 (1982)] III-2-1
glansverf glanslak: glanslak (Heerlen) Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.] II-9
glas in lood gebrand glas: gǝbrɛnt ˲glas (Heerlen), glas in lood: glas˱ en luǝt (Heerlen) Samenstel van kleine, gekleurde ruitjes van gebrand glas, die in H-vormige loden roeden zijn gevat. Bij het aanbrengen van glas in lood worden de roeden zo ver als nodig uiteengebogen om het glas erin te plaatsen. Vervolgens worden ze weer aangedrukt en aan de hoeken en kruisingen aan elkaar gesoldeerd. [N 67, 89l; monogr.] II-9
glas snijden glas snijden: glas šni.jǝ (Heerlen) Glas op maat snijden met behulp van een glassnijder. Zie ook het lemma 'Glassnijder'. [N 67, 90b] II-9
glasbreker glasbreker: glas˱brē̜kǝr (Heerlen) IJzeren lemmet met inkepingen voor verschillende diktes van glas, dat wordt gebruikt wanneer de bij het glassnijden af te breken stroken glas te smal zijn om met de hand aan te vatten. [N 67, 58c] II-9
glasgordijn glasgordijn: glasgerdieng (Heerlen, ... ), glas˃gərdiŋ (Heerlen) glasgordijn || glasgordijn, vitrage || vitrage III-2-1
glaskrabber glasschraper: glasšrāpǝr (Heerlen) Werktuig om kleine verfspatjes van glas te verwijderen. In Q 121 verwijderde men overtollige verf ook door het glas nat te maken en vervolgens met een muntstuk over de spatjes te wrijven. In K 353 werd hiervoor een koperen geldstuk gebruikt. [N 67, 56b] II-9
glasrek glasrek: glasrɛk (Heerlen) Vierkant rooster met aan de onderzijde een bakje, waarin het glas, de hamer, de stopverf, etc. gelegd kunnen worden. [N 67, 91] II-9
glassnijder glassnijder: glāsšni.jǝr (Heerlen) Instrument waarmee het glas op maat wordt ingeritst. De glassnijder kan zijn samengesteld uit een houten handvat waaraan een diamant is bevestigd, maar er bestaan ook uitvoeringen waarbij het glas met behulp van een stalen wieltje wordt ingeritst. Aan de zijkant van de kop van de glassnijder zijn soms enige inkepingen aangebracht, die corresponderen met de verschillende glasdiktes. Zij worden gebruikt om het glas af te breken. In Q 203 werden deze inkepingen 'de tanden' ('dǝ t'ŋ') genoemd. Zie ook afb. 98. [N 67, 58a; N 67, 58b; monogr.] II-9