e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glastang glastang: glastaŋ (Heerlen) Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e] II-9
glazig glazerig: glààzərich (Heerlen), glazetig: gláásetig (Heerlen) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glàzûûr (Heerlen) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
gleiswerk aardegoed: ęǝdǝgōt (Heerlen), aarden grülen: ęǝdǝ grylǝ (Heerlen), aardewerk: ęǝdǝwerǝk (Heerlen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijbaan glitsbaan: glietsjbaan (Heerlen), roetsj: roetsj (Heerlen), roetsjbaan: roetsjbaan (Heerlen), rutsjbān (Heerlen), /  roetschbaan (Heerlen), roetsjbaan (Heerlen, ... ) / [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan. || Glijgoot. || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || Roetsjbaan. III-3-2
glijden de baan slaan: Op een ijsbaan.  baansloaë (Heerlen), glitschen (du.): gliĕtsjə (Heerlen), glitsen: gliĕtsjə (Heerlen), roetsjen: roetsje (Heerlen), schampen: sjámpə (Heerlen, ... ), schuiven: sjūūvə (Heerlen, ... ) 2. Roetsjen. || glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimlachen grijnslachen: grīnsjlàchə (Heerlen), grijnzelen: grīnsjələ (Heerlen), miemelen: miemele (Heerlen) meesmuilen, glimlachen || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimworm: gleͅmwøͅrm (Heerlen), gle‧mwøͅrm (Heerlen), gloeiwormpje: WBD/WLD  glöjwörmkə (Heerlen), johanneswormpje: Joehanneswurmke (Heerlen), vuurwormpje: vuurwurmke (Heerlen, ... ), vuurwurmpke (Heerlen) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gluiperd loeroor: loeroer (Heerlen) gluiper [SGV (1914)] III-1-4
gluiperig achter de mouwen: achter de mouwen (Heerlen), gluiperig: gluuperig (Heerlen), slinks: sjlinks (Heerlen) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4