21460 |
grap |
domme toon:
dom tuuvën / dom tuwën (Q113p Heerlen),
farce (fr.):
Fr. farce
fars (Q113p Heerlen),
flous (<du.):
[2 verschillende woorden ?]
gekke floese (Q113p Heerlen),
mouw?:
mòw (Q113p Heerlen),
scherts:
sjèrts (Q113p Heerlen),
spel:
sjpīl (Q113p Heerlen),
wits:
wĭĕts (Q113p Heerlen),
witze (du.):
Hgd.
wietse (Q113p Heerlen)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)] || ui (grap) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
glaue, een -:
gluie (Q113p Heerlen),
witzige, een - (< du.):
wĭĕtsiggə (Q113p Heerlen)
|
grapjas || iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
gelungen (du.):
gelonge (Q113p Heerlen),
plezierig:
pləzeerich (Q113p Heerlen),
spaig (du.):
sjpàssich (Q113p Heerlen),
witzig (du.):
witzig (Q113p Heerlen),
wĭĕtsich (Q113p Heerlen)
|
grappig [SGV (1914)] || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
gras (Q113p Heerlen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
33661 |
grasland |
groes:
grōs (Q113p Heerlen)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
19938 |
grasmaaier |
grasmachine:
Verklw. grasmesjientje
grasmesjieng (Q113p Heerlen)
|
grasmaaier
III-2-1
|
24158 |
grasmus |
grasmus:
grasmusj (Q113p Heerlen),
grasvink:
grasvink (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
grasmus || grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)] || Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
32852 |
grasspriet |
grasspier:
[gras]špīr (Q113p Heerlen)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleek (Q113p Heerlen),
blēk (Q113p Heerlen),
grasveld:
gras˃vɛlt (Q113p Heerlen),
grās˃vɛlt (Q113p Heerlen)
|
gazon || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
ris:
reš (Q113p Heerlen),
rešǝ (Q113p Heerlen),
zode:
zōt (Q113p Heerlen)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|