21606 |
halve-centstuk |
halve cent:
’ne hōve sent (Q113p Heerlen),
penning:
fenning (Q113p Heerlen),
’ne fenning (Q113p Heerlen)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
schink (Q113p Heerlen),
Verklw. sjinksjke
sjink (Q113p Heerlen)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
31203 |
hamer voor kapwerk |
muurhamer:
mūrhāmǝr (Q113p Heerlen)
|
Hamer die door de smid gebruikt wordt om ovenstenen uit te kappen en in te passen. Zie ook het lemma "kaphamer" in Wld ii.9 en de daarbij behorende afbeelding 8. [N 33, 63]
II-11
|
17659 |
hand |
hand:
hank (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
hing (Q113p Heerlen),
häng (Q113p Heerlen)
|
[N 10 (1961)]hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
handleer:
haŋklēr (Q113p Heerlen)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
21731 |
handboei |
handboei:
hántbŏĕjjə (Q113p Heerlen)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31934 |
handboor, fretboor |
handboortje:
haŋk˱bø̄rkǝ (Q113p Heerlen)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hant˱dōk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
Verklw. handdeuksjke
handdook (Q113p Heerlen),
kuilhanddoek:
kulhant˱dōk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.] || handdoek
II-5, III-2-1
|
32785 |
handeg |
[eg]:
[eg] (Q113p Heerlen)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
21849 |
handel |
handel:
hàndəl (Q113p Heerlen)
|
het kopen en verkopen, het doen van koopmanszaken [agotie, negotie, commerce, handel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|