33994 |
haverzak |
haverzak:
hāvǝrzak (Q113p Heerlen),
kopzak:
kǫp˲zak (Q113p Heerlen)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24167 |
havik |
valk:
valk (Q113p Heerlen)
|
valk
III-4-1
|
24480 |
hazelaar |
hazelnotenboom:
-
hazəlnoe:təbo:m (Q113p Heerlen),
hazelstok:
hasselsjtok (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
hazelteer:
ook
hesselder (Q113p Heerlen),
hazenotenstruik:
hassenoeteschtroek (Q113p Heerlen)
|
hazelaar || hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelaar:
Verklw. hazeleerke
hazeleer (Q113p Heerlen),
hazelnoot:
-
hazəlnoe:t (Q113p Heerlen),
Verklw. hazelnuëtje
hazelnoeët (Q113p Heerlen),
hazenoot:
hassenooet (Q113p Heerlen),
hasseno͂e͂ët (Q113p Heerlen),
[ ¨ boven ù ]
hassenùt (Q113p Heerlen)
|
hazelnoot [SGV (1914)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-2-3, III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leger:
lèëger (Q113p Heerlen)
|
hazenleger
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebberig:
höbbərich (Q113p Heerlen)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21406 |
hebzuchtig zijn |
op de penning uit zijn:
hä is op der fenning oet (Q113p Heerlen)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
handgrif:
nasaleringsteken komt op de n
haŋk˃gref (Q113p Heerlen),
handvat:
nasaleringsteken komt op de n
haŋk˃vat (Q113p Heerlen),
heft:
hef (Q113p Heerlen),
metsensteel:
metseschtil (Q113p Heerlen),
steel:
sjtil (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
steel (Q113p Heerlen)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
werk:
wɛrk (Q113p Heerlen)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
bijzelen:
bië:zele (Q113p Heerlen),
hee biezelt (Q113p Heerlen),
heen en weer:
hae löpt hen en weer (Q113p Heerlen),
hin en weer (Q113p Heerlen),
ijsberen:
iesbéëre (Q113p Heerlen),
klotsen:
klŏĕtsjə (Q113p Heerlen),
op en af:
hêê lupt óp en aaf (Q113p Heerlen),
òp en aa‧f loope (Q113p Heerlen),
ôp en aaf loope (Q113p Heerlen),
van hot naar haar:
van hot naar haar laope (Q113p Heerlen),
zwabberen:
sjwàbbərə (Q113p Heerlen)
|
heen en weer [SGV (1914)] || heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|