21285 |
heer |
heer:
he.ər (Q113p Heerlen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
21151 |
heerbaan |
baan:
bààn (Q113p Heerlen)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33329 |
heerboer |
prang (barg.):
praŋ (Q113p Heerlen)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
24607 |
heermoes |
begijneknuppeltje:
bǝginǝkløpǝlkǝ (Q113p Heerlen),
kattestaart:
kateštat (Q113p Heerlen),
paardenstaart:
-
perdəschtart (Q113p Heerlen),
paardestaart:
pɛrdǝštart (Q113p Heerlen)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18897 |
heerszuchtig |
herrscher (du.):
hèrsjər (Q113p Heerlen)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18015 |
hees, schor |
gaars:
gaasch (Q113p Heerlen),
gram:
graam (Q113p Heerlen),
gramp (Q113p Heerlen),
hees:
hees (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
heesch (Q113p Heerlen)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
hefboom:
hefboom (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
trekker:
trɛkǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
19447 |
heg, haag |
heg:
heͅq (Q113p Heerlen),
Verklw. hegksjke
hegk (Q113p Heerlen)
|
haag || haag, heg
III-2-1
|
24600 |
heggenrank |
gulikse wortel:
Bryonia radicans
gulkerswoottel (Q113p Heerlen),
pispotjes:
WBD/WLD ?
pispötjəs (Q113p Heerlen)
|
Gulikse wortel || Heggerank (bryonia alba 150 tot 350 cm groot. De plant is tweehuizig met een dikke, knolvormige wortelstok, door middel van ranken klimmend; de bladeren zijn ongeveer hartvormig 5-lobbig; de bloemen zijn eenslachtig (de vrouwelijke zijn kleiner dan de m [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19758 |
heggenschaar |
heggenschaar:
Verklw. hegkesjierke
hegkesjier (Q113p Heerlen)
|
heggenschaar
III-2-1
|