20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
rochelen:
róchələ (Q113p Heerlen)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
kettezug:
kɛtǝzōx (Q113p Heerlen)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
18029 |
hik |
hik:
dr hik (Q113p Heerlen),
hik (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
ambrasseren (<fr.):
ambrasseere (Q113p Heerlen),
hinderen:
hinder = hinger
hingere (Q113p Heerlen)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
hinkele (Q113p Heerlen),
/
hinkele (Q113p Heerlen),
hinken:
/
hinken (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hinkelen.
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hikkə (Q113p Heerlen),
hinke (Q113p Heerlen)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
/
hobbelpeed (Q113p Heerlen),
schokkelpaard:
sjókkelpeëd (Q113p Heerlen),
/
sjokkelpeed (Q113p Heerlen)
|
hobbelpaard [SND (2006)] || Hobbelpaard. || schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
23161 |
hobbelpaard add. |
hobbelen (ww.):
/
hobbelen (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.ət (Q113p Heerlen),
hood (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Zie ook afb. p. 126.
hood (Q113p Heerlen)
|
hoed [RND], [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|