21622 |
honderd frank |
honderd-frankstuk:
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
ee honderdfran~gsjtuk (Q113p Heerlen)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34209 |
hondsdolheid |
dol zijn:
døl (Q113p Heerlen)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
20614 |
honger hebben |
honger haan:
haonger han (Q113p Heerlen),
hônger han (Q113p Heerlen)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hungerig (Q113p Heerlen),
hôngerig (Q113p Heerlen)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28557 |
hongervolk |
hongerlijder:
hoŋǝrli-jǝr (Q113p Heerlen)
|
Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d]
II-6
|
28524 |
hongerzwerm |
hongerzwerm:
hōŋǝršwɛrm (Q113p Heerlen)
|
Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e]
II-6
|
21043 |
honing |
honing:
huneŋ (Q113p Heerlen),
huǝneŋ (Q113p Heerlen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlēgǝ op (Q113p Heerlen)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|
28664 |
honing vloeibaar maken |
kolpen:
kǫlpǝ (Q113p Heerlen)
|
Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.]
II-6
|
28665 |
honing zeven |
zeven:
zēvǝ (Q113p Heerlen)
|
Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.]
II-6
|