e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honderd frank honderd-frankstuk: ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).  ee honderdfran~gsjtuk (Heerlen) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
hondsdolheid dol zijn: døl (Heerlen) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11
honger hebben honger haan: haonger han (Heerlen), hônger han (Heerlen) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] III-2-3
hongerig hongerig: hungerig (Heerlen), hôngerig (Heerlen) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
hongervolk hongerlijder: hoŋǝrli-jǝr (Heerlen) Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d] II-6
hongerzwerm hongerzwerm: hōŋǝršwɛrm (Heerlen) Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e] II-6
honing honing: huneŋ (Heerlen), huǝneŋ (Heerlen) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honing halen uit klaver, linde enz vliegen op: vlēgǝ op (Heerlen) Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81] II-6
honing vloeibaar maken kolpen: kǫlpǝ (Heerlen) Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.] II-6
honing zeven zeven: zēvǝ (Heerlen) Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.] II-6