32925 |
hoop, tussen heukeling en opper |
huist:
hūǝs (Q113p Heerlen)
|
De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d]
I-3
|
22673 |
hoorn |
hoorn:
heur (Q113p Heerlen),
heùre (Q113p Heerlen)
|
1. Hoorn. || Hoorn.
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̜̄rǝ (Q113p Heerlen),
hǭrǝ (Q113p Heerlen),
hɛi̯nǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
oreis:
horzel (= hoornaar) horees
horees (Q113p Heerlen)
|
horzel [SGV (1914)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hop:
hoep (Q113p Heerlen),
hop (Q113p Heerlen)
|
hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
18841 |
hopen |
hopen:
haoəpə (Q113p Heerlen)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32926 |
hopen spreiden |
spreiden:
špręi̯ǝ (Q113p Heerlen)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
25411 |
horens verwijderen |
horens afhouwen:
hø̄rǝ āfhǫwǝ (Q113p Heerlen)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
25136 |
horizon |
horizon:
hooriezón (Q113p Heerlen)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
armbanduur:
érmbàntōēr (Q113p Heerlen),
uur:
oer (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
ōēr (Q113p Heerlen)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|