e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ingetogen ingetogen: iggətaoəgə (Heerlen), ingetŏge (Heerlen), ruhig (du.): röjjich (Heerlen), stil: schtil (Heerlen), sjtil (Heerlen) ingetogen [SGV (1914)] || zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)] III-1-4
ingewanden darmen: derm (Heerlen, ... ), mv  därm (Heerlen), gedarmte: gedärmt (Heerlen), ingewanden: ingewande (Heerlen), ingeweids: ingeweejds (Heerlen) ingewanden [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
ingewanden van geslacht vee gedarm: gǝdɛrm (Heerlen), gehing: gǝheŋ (Heerlen), pens: pɛns (Heerlen) Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.] II-1
ingewanden verwijderen uithalen: ūthǭlǝ (Heerlen) Als het dier opgehangen is, snijdt de slachter de buik open, waarna hij de ingewanden (maag, darmen e.d.) verwijdert. Om het dier lichter te maken en het dus gemakkelijker te kunnen ophijsen, gebeurde dit bij een rund vroeger - voordat het gebruik van katrollen e.d. meer algemeen werd - terwijl het dier nog op de burrie lag. Een bij het woordtype genoemd object wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie voor deze varianten van ''darmen'', ''pens'' e.d. het lemma ''ingewanden van geslacht vee''. [N 28, 59; monogr.] II-1
ingewinterd volk opzetter: opzɛtǝr (Heerlen) Volk dat men op stal zet voor de winterperiode vanaf november tot begin maart. [N 63, 107b; N 63, 107a; monogr.] II-6
ingezaaid land klaar: klǭr (Heerlen) Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.] I-4
ingrijpen ingrijpen: i-grīēpə (Heerlen) met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4
inham inham: īnhàm (Heerlen) inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)] III-4-4
injecteren injecteren: enjɛkteǝrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), enjɛktērǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), injecteren (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), inpersen: enpęǝšǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Belangrijkste stofbestrijdingsmethode bij de koolwinning. Een belangrijke vinding op het gebied van de stofbestrijding was het inpersen, injecteren, van water in de koollaag. Hiervoor werden op afstanden van 3 tot 5 meter voldoende diepe gaten in de kool geboord. Daarna werd het injectietoestel in het boorgat geplaatst. Als men water onder druk in het toestel liet stromen, drong het langs alle splijtvlakken en scheurtjes in de steenkool. Het bevochtigde als het ware de gehele koollaag tot een zekere diepte, waardoor koolwinning vrijwel zonder stofontwikkeling kon plaatsvinden (Handb. H. pag. 95). Het injecteren kon echter niet overal toegepast worden. Soms maakte het water het dak en de vloer slecht. In andere gevallen kon men het water niet in de kool persen, omdat er geen splijtvlakken en scheuren waren. [N 95, 781; N 95, 777; monogr.] II-5
inkappen, eerste slagen maken met de zicht inhouwen: enhǫu̯ǝ (Heerlen), instrijken: enštrīǝkǝ (Heerlen) De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f] I-4