18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bolleroo (Q113p Heerlen),
jak:
jak (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kapot (<fr.):
kapoot (Q113p Heerlen),
kiel:
keel (Q113p Heerlen),
lijfje:
#NAME?
lĭĕfke (Q113p Heerlen)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
afgunstig:
ààfgūnstich (Q113p Heerlen),
jaloers:
schaloes (Q113p Heerlen),
sjaloesz (Q113p Heerlen),
sjaloeës (Q113p Heerlen),
sjaloeësj (Q113p Heerlen),
sjəlōēs (Q113p Heerlen)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || ijverzuchtig || jaloers || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
geleij (Q113p Heerlen),
jam:
sjem (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
confiture || jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] || marmelade
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
et is jao‧mer (Q113p Heerlen),
joamer (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
t is jaomer (Q113p Heerlen),
⁄t is jaomer (Q113p Heerlen),
⁄t is jao‧mer (Q113p Heerlen),
⁄t is joamer (Q113p Heerlen),
zonde:
(⁄t is) zunj (Q113p Heerlen),
t is zung (Q113p Heerlen),
⁄t is zung (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
jammer || jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
joenken:
joenke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
WBD/WLD
jŏĕnkə (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] || janken
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
geburtstag (du.) hebben:
héə hàd gəboertstaag (Q113p Heerlen),
jarig zijn:
hèë is jöërig (Q113p Heerlen),
héə is jĕŭərəg (Q113p Heerlen),
joͅərex (Q113p Heerlen),
jöarig (Q113p Heerlen),
verjaardag hebben:
heèje hat verjoordaag (Q113p Heerlen)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Jarig. || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
bindel:
id. [als vraag 29]
bingel (Q113p Heerlen)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18752 |
jas |
jas:
jas (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
kuiljas:
kuljas (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
kuilstub:
kulštyp (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139]
II-5
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q113p Heerlen),
Zie ook mantel.
jas (Q113p Heerlen)
|
jas || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (Q113p Heerlen)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|