e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein persoon alvermannetje: soort dwerg  dat is ee oavermenke (Heerlen), kruikestop: hee is unne kroekeschtop (Heerlen) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein stukje vlees of kaas muisje: möske (Heerlen) Kent u meuzeltje = klein stukje vlees of kaas? [N 16 (1962)] III-2-3
klein van gestalte klein gebouwd: héë is kling geboowd (Heerlen), klein van postuur: hej is kling va postuur (Heerlen), kort van stuk: héë is kôt va schtuk (Heerlen) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein wolkje wolkje: wölksjkə (Heerlen) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleindochter kleindochter: kleedogter (Heerlen), kleendochter (Heerlen), meestal wordt het woord omschreven  klingdochter (Heerlen) kleindochter [DC 05 (1937)] || kleinkind [SGV (1914)] III-2-2
kleine bouwladder kleine ledder: kleŋ lɛdǝr (Heerlen), leddertje: lɛdǝrkǝ (Heerlen), stockse ledder: štǫksǝ lɛdǝr (Heerlen  [(is één verdieping hoog)]  ) Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.] II-9
kleine hoeveelheid eten get voor een mus: get vuur ⁄n musch (Heerlen), hapje eten: Eigen syst.  häpke äete (Heerlen), mondje vol: Eigen syst.  ee muundje vol (Heerlen), pritsje: prietschke (Heerlen) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine schadelijke zoogdieren ongedierte: ongedeerte (Heerlen) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine uitsteeksels op de broodkorst punten: pøntǝ (Heerlen) De bij het zigzag knippen ontstane kleine uitsteeksels op de broodkorst. [N 29, 44c] II-1
kleingeld kleingeld: klee geld (Heerlen), kleegeld (Heerlen), kling geld (Heerlen), macherang: vgl. Heerlen Wb. (pag. 358): mazjerang, melange.  masjeran~g (Heerlen), pasmunt: pasmunt (Heerlen), specie: sjpesie (Heerlen) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)] III-3-1