19973 |
klink |
klink:
kleŋk (Q113p Heerlen)
|
Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.]
II-9
|
29976 |
klink liggen |
op de wip liggen:
op˱ dǝ wep leqǝ (Q113p Heerlen),
op klink liggen:
op kleŋk leqǝ (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van een steigerplank die niet voldoende is ondersteund. [N 32, 4]
II-9
|
31498 |
klinkhamer |
klinkhamer:
kleŋkhāmǝr (Q113p Heerlen),
nietenhamer:
nitǝhāmǝr (Q113p Heerlen)
|
Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.]
II-11
|
29828 |
klisklezoor |
klezoor:
klǝzōr (Q113p Heerlen),
papenkul:
pafǝkøl (Q113p Heerlen),
pāfǝkøl (Q113p Heerlen)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klit:
WBD/WLD
klèt (Q113p Heerlen),
ze hange anee wie klet
klet (Q113p Heerlen)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (Q113p Heerlen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
27302 |
klok |
klok:
klok (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
klǫk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
keets:
kitsj (Q113p Heerlen),
kits:
keͅtš (Q113p Heerlen),
kitsj (Q113p Heerlen),
Verklw. kitsjke
kitsj (Q113p Heerlen)
|
klokhuis || klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] || klokhuis der vruchten
I-7, III-2-3
|
18385 |
klokrok |
klokrok:
klokrok (Q113p Heerlen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q113p Heerlen),
klompe (Q113p Heerlen),
kloomp (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kloompə (Q113p Heerlen),
klōmp (Q113p Heerlen),
ps. boven de ó staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
klómp (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|