21644 |
kopergeld |
bronzen geld:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
br-nze geld (Q113p Heerlen),
koperen geld:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
kōēpere geld (Q113p Heerlen),
kopergeld:
koeëpergeld (Q113p Heerlen)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kuǝpǝršlē̜ǝgǝr (Q113p Heerlen)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
27922 |
kophout |
kophout:
kǫphōt (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau MV)]
[Laura, Julia])
|
Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.]
II-5
|
19582 |
kopje |
kopje:
køͅpkə (Q113p Heerlen),
tas:
tas (Q113p Heerlen),
voor bv. koffie
tas (Q113p Heerlen),
tasje:
teske (Q113p Heerlen)
|
een kop koffie [SGV (1914)] || kom [SGV (1914)] || kopje
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
de tuimeluit slaan:
der toemeleut sloaë (Q113p Heerlen),
Sub tummeleut, omvertuimeling.
der tummeleut sjloa (Q113p Heerlen),
kuitelebuit slaan:
Fr. culbuter.
kotteleboot-sjloa (Q113p Heerlen)
|
Kopje over duikelen. || Ombuitelen. || tuimelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
33987 |
kopnet |
vliegengaren:
[vliegengaren] (Q113p Heerlen),
vliegennet:
[vliegennet] (Q113p Heerlen)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
kóppələ (Q113p Heerlen)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27403 |
koppeling |
koppeling:
koppeling (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia]),
kopǝleŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454]
II-5
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelriem:
kǫpǝlrēm (Q113p Heerlen)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
30142 |
koppenlaag |
koplaag:
kǫplǭx (Q113p Heerlen),
kǫplǭǝx (Q113p Heerlen)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|