28536 |
korfjes |
borstels:
bøštǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Inrichting aan achterste paar poten van de werkbij waarin zij het stuifmeel verzamelt. Deze holtes of korfjes zijn met stijve haren omgeven. Ze ontbreken bij koningin en dar. [N 63, 44b; N 63, 44a]
II-6
|
28428 |
korfkrammen |
korfkrammen:
kø̜rfkramǝ (Q113p Heerlen)
|
IJzeren krammen. Met een paar van deze krammen of haken wordt het hoogsel of het onderzetstuk stevig aan de korf bevestigd. [N 63, 5d]
II-6
|
28602 |
korfmes |
bijenmes:
bejǝmɛts (Q113p Heerlen)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
konkernol (Q113p Heerlen),
M. kòkerel
konkernòl (Q113p Heerlen)
|
kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
25286 |
korrel, maat van 0,1 gram |
spiet:
sjpĭĕt (Q113p Heerlen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 0,1 gram [korrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kerset (Q113p Heerlen)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
stoppels:
sjtŏĕppələ (Q113p Heerlen)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18330 |
kort schortlint |
lint:
liente (Q113p Heerlen)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q113p Heerlen),
Van paarden.
dämpig (Q113p Heerlen),
kort:
kot va aom (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kôt va oam (Q113p Heerlen)
|
dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
kniebroek:
kneejbrook (Q113p Heerlen),
korte broek:
kōtte brook (Q113p Heerlen)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|