e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krols katzenjammer (d.): katsejammer (Heerlen), loops: leupsch (Heerlen), lø&#x0304pš (Heerlen) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: krómp (Heerlen), (zoo kromp wie ing zieke?, inne kromme boon).  kromp (Heerlen) afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)] III-4-4
kromme schroodbeitel kromme schroodbeitel: kromǝ šrǫt˱bētǝl (Heerlen) Schroodbeitel waarvan het werkvlak gebogen is. De kromme schroodbeitel wordt volgens Van der Wal (pag. 76) gebruikt als draagvlak bij het smeden van scherp overgewerkte profielen. Zie ook afb. 21. [N 33, 117] II-11
krommen krommen: (hä krummelde zich van de pieng).  krumme (Heerlen) krommen [SGV (1914)] III-4-4
krommen, ombuigen buigen: beugə (Heerlen), krommen: krumme (Heerlen), ombuigen: umbeuge (Heerlen) krommen [SGV (1914)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
krompasser krompasser: krǫmppasǝr (Heerlen) Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b] II-11
kroonlijst muizetand: mūzǝtaŋk (Heerlen) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kropduif kropperd: kròppet (Heerlen) Kropduif. III-3-2
kropgat kropgat: kropgat (Heerlen) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kroppen, gezegd van voedsel in de hals blijven hangen: i gun hoas blieve hange (Heerlen), wurgen: wörgə (Heerlen) Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)] III-2-3