34586 |
lamoen |
gestel:
gǝštɛ̄l (Q113p Heerlen)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q113p Heerlen),
vonket:
bargoens
vonket (Q113p Heerlen)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
28213 |
lampekabel |
accukabel:
akykābǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
lampesnoer:
lampǝšnōr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|
27160 |
lampenkamer |
lampenboede:
lampǝbuwt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Zwartberg]),
lampǝbūt (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
lampisterij/lampisterie:
lampestǝri (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
19485 |
lampenpit |
lampenwiek:
lampeweek (Q113p Heerlen),
wiek:
weeg (Q113p Heerlen),
week (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
wek (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
wēk (Q113p Heerlen),
lampekatoen: weekegare
wēk (Q113p Heerlen),
wiekengaren:
weekegare (Q113p Heerlen)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampenpit [Roukens 14 (1937)] || lampepit [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28221 |
lampepot |
lampepot:
lampǝpǫt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia]),
pot van de lamp:
pǫt van dǝ lamp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.]
II-5
|
18164 |
lancet |
lancet:
lànsét (Q113p Heerlen)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21145 |
landauer |
landauer:
làndowwər (Q113p Heerlen)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
land:
lant (Q113p Heerlen),
laŋk (Q113p Heerlen),
landerij:
landǝręi̯ (Q113p Heerlen),
veld:
vɛlt (Q113p Heerlen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q113p Heerlen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|