17647 |
lies |
lies:
de lieze (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
lees (Q113p Heerlen)
|
lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
oligslammetje:
oaligslem(p)ke (Q113p Heerlen)
|
lieveheersbeestje
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
waldmeester:
Hgd. Waldmeister
waldmeester (Q113p Heerlen)
|
onzelievevrouwebedstro [SGV (1914)]
III-4-3
|
19939 |
ligbad |
bètte:
Verklw. bütje
büt (Q113p Heerlen)
|
ligbad
III-2-1
|
17816 |
liggen |
liggen:
likke (Q113p Heerlen)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
30144 |
liggende rollaag |
halve stenenrollaag:
hǭvǝ štēnrǫllǭx (Q113p Heerlen),
kopslaag:
kǫpslǭx (Q113p Heerlen),
rollaag:
rǫllǭǝx (Q113p Heerlen)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|
26438 |
ligger |
ligger:
liqǝr (Q113p Heerlen)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lieje (Q113p Heerlen),
līējə (Q113p Heerlen)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] || lijden
III-1-4
|
34205 |
lijder aan tuberculose |
reageerder:
reageerder (Q113p Heerlen)
|
Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a]
I-11
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
zwakke banden:
žwākǝ bɛŋ (Q113p Heerlen)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|