33036 |
maaipad voor de machine |
jaan/gaan:
%%historische meervoudsvorm%%
jø̄ǝn (Q113p Heerlen)
|
Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.]
I-4
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
tienurenkopje:
tieënoerenköpke (Q113p Heerlen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33891 |
maanblind paard |
maanoger:
mǭnø̜̄gǝr (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22320 |
maandag na driekoningen |
koppermaandag:
kŏppermōāndig (Q113p Heerlen),
verloren maandag:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
verloore Maondig ? (Q113p Heerlen)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastelavondsmaandag:
vastəloͅəvəsmoͅəndex (Q113p Heerlen)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31153 |
maanmes |
halvemaand:
hovǝmont (Q113p Heerlen)
|
Mes waarmee men stukken leer voor de binnenhaam uitsnijdt. De vorm van het blad is een halve maan. Zie afb. 70. [N 36, 39; Li 1963, 38]
II-10
|
25165 |
maansverduistering |
maaneclips:
môâneklips (Q113p Heerlen)
|
Eclips van de maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
25162 |
maanx |
blikkering:
blikkerin (Q113p Heerlen),
maan:
d⁄r moan (Q113p Heerlen),
mond (du.):
d⁄r mond (Q113p Heerlen),
moand (Q113p Heerlen),
ronde, de:
ronge (Q113p Heerlen)
|
maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slaxhau̯tǝ (Q113p Heerlen)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
mòət (Q113p Heerlen)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|