e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
medaillon medaille: medalje (Heerlen), medaillon: middəljóng (Heerlen) medaille || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)] III-1-3
mede mede: meej (Heerlen) mede (drank) [SGV (1914)] III-2-3
medelijden compassie: kómpàssə (Heerlen), metlijden: mitlīējə (Heerlen), zn  mitlieje (Heerlen, ... ) een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || mededogen || medelijden || meelij III-1-4
medische keuring keuring: kyǝreŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), kȳreŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), medisch onderzoek: medis oŋǝrzø̄k (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) [N 95, 967] II-5
meel meel: mējǝl (Heerlen), mēl (Heerlen), mę̄.l (Heerlen) Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] II-3
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg roggebloem: roggebloem (Heerlen), tarwebloem: tarwebloem (Heerlen) [N 29, 88a; N 29, 88b] II-1
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg roggebloem: roggebloem (Heerlen), tarwebloem: tarwebloem (Heerlen) [N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b] II-1
meelbak meelbak: meelbak (Heerlen) De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33] II-3
meelmijt meelworm: afwijkend van Veldeke  mĕëlwōrm (Heerlen) mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)] III-4-2
meelopslagplaats meelkamer: męǝlkāmǝr (Heerlen), meelzolder: męǝlzøldǝr (Heerlen) De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e] II-1