18235 |
medaillon |
medaille:
medalje (Q113p Heerlen),
medaillon:
middəljóng (Q113p Heerlen)
|
medaille || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20925 |
mede |
mede:
meej (Q113p Heerlen)
|
mede (drank) [SGV (1914)]
III-2-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kómpàssə (Q113p Heerlen),
metlijden:
mitlīējə (Q113p Heerlen),
zn
mitlieje (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || mededogen || medelijden || meelij
III-1-4
|
27657 |
medische keuring |
keuring:
kyǝreŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
kȳreŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
medisch onderzoek:
medis oŋǝrzø̄k (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
[N 95, 967]
II-5
|
21038 |
meel |
meel:
mējǝl (Q113p Heerlen),
mēl (Q113p Heerlen),
mę̄.l (Q113p Heerlen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
roggebloem:
roggebloem (Q113p Heerlen),
tarwebloem:
tarwebloem (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
roggebloem:
roggebloem (Q113p Heerlen),
tarwebloem:
tarwebloem (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
meelbak (Q113p Heerlen)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
afwijkend van Veldeke
mĕëlwōrm (Q113p Heerlen)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelkamer:
męǝlkāmǝr (Q113p Heerlen),
meelzolder:
męǝlzøldǝr (Q113p Heerlen)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|