27219 |
mijnwerker |
koolder:
kø̄ǝldǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
),
kø̜aldǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
kuilman:
kulman (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]
[Domaniale]),
kuilpiet:
kulpit (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
mijnwerker:
mijnwerker (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861]
II-5
|
27593 |
mijnwerkershuis |
kuilhuis:
kulhūs (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Oranje-Nassau II])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
27592 |
mijnwerkerskolonie |
beersdal:
bērsdal (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
de huskens:
dǝ hyskǝs (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
heksenbergkolonie:
hɛksǝbɛrxkoloni (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
hermann-goeringkolonie:
hermann-goeringkolonie (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kolonie:
kolonie (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Maurits]),
kuilkolonie:
kulkǫlǝni (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
leenhofkolonie:
leenhofkolonie (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
maria-christinawijk:
maria-christinawijk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
musschemig:
møšǝmex (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
rennemigkolonie:
rɛnǝmexkoloni (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
vrank:
vraŋk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q113p Heerlen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
28569 |
mijtziekte |
mijtziekte:
mijtziekte (Q113p Heerlen)
|
Acariose. Ziekte in de luchtwegen, veroorzaakt door de Acarismijt. Deze mijt dringt de luchtwegen van de bij binnen en voedt zich met lichaamssappen. De afscheidingsprodukten van de mijten vergiftigen langzaam de getroffen bij. Door snelle vermenigvuldiging van de mijten verstoppen de luchtbuizen, zodat de bij sterft. Bij sterke aantasting kunnen gehele kolonies bijen aan deze ziekte ten onder gaan. Chemische medicamenten kunnen ter bestrijding toegediend worden. Tot voor kort werd deze ziekte bestreden door het doden van bijenvolken en vervoersverboden door de overheid. [N 63, 71b; N 63, 71a; monogr.]
II-6
|
22468 |
mik |
schaar:
sjīər (Q113p Heerlen),
vork:
voͅrk (Q113p Heerlen)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (Q113p Heerlen),
mîkə (Q113p Heerlen),
ogen:
euge (Q113p Heerlen),
eugə (Q113p Heerlen),
richten:
rīchtə (Q113p Heerlen)
|
doelen [SGV (1914)] || lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
mĭĕlləmeetər (Q113p Heerlen)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19360 |
minachten; minachtend |
neerkijken:
neerkieke (Q113p Heerlen)
|
minachten
III-1-4
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
minderen [SGV (1914)] || minderen (breiterm)
III-1-3
|