id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22684 | mondharmonica | mondmonica: montmūənəkā (Heerlen) | Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2 |
22681 | mondstuk | mondstuk: montsjtøͅk (Heerlen) | Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2 |
25063 | mondvol | bof: (mv. - dim.): (buf-bufke). bof (Heerlen), mondvol: móntvól (Heerlen) | de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || mondvol, hap III-4-4 |
23222 | monnik | monk: munk (Heerlen), mönk (Heerlen) | monnik [SGV (1914)] III-3-3 |
27757 | monster | koolmonster: koalmonstǝr (Heerlen [(Oranje-Nassau I-IV)] [Wilhelmina]) | Monster van de koollaag. [N 95, 191] II-5 |
27686 | monteur | monteur: monteur (Heerlen [(Emma)] [Laura, Julia]), montø̜̄r (Heerlen [(Oranje-Nassau I-IV)] [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) | Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147] II-5 |
19113 | mooi | schn (du.): sjoeën (Heerlen), sjun (Heerlen) | mooi III-1-4 |
33922 | mooi pratend het paard op de nek kloppen | feesten: fiǝstǝ (Heerlen) | [N 8, 103e] I-9 |
25169 | mooi, helder weer | goed weer: good weer (Heerlen), schoon weer: ət is sjôê weer (Heerlen), ⁄t is sjun weer (Heerlen) | mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4 |
33809 | moorkop | moorkop: murkǫp (Heerlen) | Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9 |