24947 |
oever |
boord:
(boord).
boa͂t (Q113p Heerlen),
kant:
kank (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
oever:
oever (Q113p Heerlen),
oover (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
ps. boven de ø staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
ŏvər (Q113p Heerlen),
waterkant:
wáátərkānt (Q113p Heerlen)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
amelang:
amelank (Q113p Heerlen),
even:
èffə (Q113p Heerlen),
eventjes:
effekes (Q113p Heerlen),
ogenblikje:
ogəbliksjkə (Q113p Heerlen),
oogeblikschke (Q113p Heerlen),
oogebliksjke (Q113p Heerlen),
tijdje:
tĭĕtjə (Q113p Heerlen)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || eventjes || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
27863 |
ohmmeter |
ohmmeter:
ohmmeter (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
ōmmētǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Apparaat voor het doormeten van schietleidingen. [N 95, 408; monogr.]
II-5
|
33558 |
okkernoot |
klabbertoet:
klabbertoet (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
krakeling:
krakeling (Q113p Heerlen),
noot:
noet (Q113p Heerlen),
noeët (Q113p Heerlen),
nüüt (Q113p Heerlen),
mv.; verkl.w.: nuet; nuetje
noeët (Q113p Heerlen),
walnoot:
-
wa:lnoe:t (Q113p Heerlen)
|
dikke okkernoot, welsche noot || noot || noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, grote || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29068 |
okselstuk |
okselgeer:
(mv)
oksǝlgīrǝ (Q113p Heerlen)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
20547 |
olie |
bak-l:
baköal (Q113p Heerlen),
l (du.):
öəl (Q113p Heerlen),
olig:
aoəlich (Q113p Heerlen),
oalig (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
bakolie || olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
(in beide gevallen korte oo-klank).
noonnevoot (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
nonnevot (Q113p Heerlen),
ps. in Heerlen maakt men een soort oliebol van vastere samenstelling. Dit rolt men en maakt er dan een knoop van. Dit noemt men "strikke", ook wel "nonne votte".
nonne vot (Q113p Heerlen),
Verklw. neonnevutje
nónnevót (Q113p Heerlen)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] || oliekoekje
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
olieskoek:
Eigen syst.
ōāleskook (Q113p Heerlen),
oligskoek:
oaligskook (Q113p Heerlen)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
oligslamp:
olielamp
ōāligslamp (Q113p Heerlen),
olielamp, bijvoorbeeld in de kerk
oaligslamp (Q113p Heerlen),
Verklw. oaligslempke
oaligslamp (Q113p Heerlen),
smoutpotje:
smaatputje (Q113p Heerlen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || olielamp
III-2-1
|