28101 |
opvulpijler |
versatzstreb:
vǝrzatsštrēp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Zolder]),
vulpijler:
vø̜lpęjlǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma, Maurits])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.]
II-5
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
estepres (Q113p Heerlen),
ook
espres (Q113p Heerlen)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
33966 |
opzetteugel |
bakriem:
bakrēm (Q113p Heerlen)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
28065 |
opzichter |
(de) kerel:
kēǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
),
opzichter:
opzextǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
op˲zextǝr (Q113p Heerlen),
stijger:
štīgǝr (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] || Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744]
II-5, II-9
|
28170 |
opzichter van de luchtverversing |
lochtstijger:
loxštīgǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
loftstijger:
lofštīgǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
opzichter van de loft:
opzextǝr van dǝ luf (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia])
|
De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.]
II-5
|
27699 |
opzichterskamer |
stijgersboede:
štīgǝrsbūt (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.]
II-5
|
24703 |
orchis |
orchidee:
WBD/WLD
òrchədee (Q113p Heerlen)
|
Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangschikken:
ràngsjikkə (Q113p Heerlen),
schikken:
sjikkə (Q113p Heerlen)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22737 |
orgel |
brulgetouw:
[Schertsend?, RK]
brulgetouw (Q113p Heerlen),
lavens:
[Schertsend?, RK]
lavens (Q113p Heerlen),
orgel:
oͅrgəldrīər (Q113p Heerlen)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Orgel.
III-3-2
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
oͅrgəldrīər (Q113p Heerlen),
örgeldrieëner (Q113p Heerlen),
orgelman:
örgelman (Q113p Heerlen),
pijpenterger:
[Schertsend?, RK]
pipenterger (Q113p Heerlen)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Organist. || Orgeldraaier. || Orgelman.
III-3-2
|