e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opvulpijler versatzstreb: vǝrzatsštrēp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zolder]), vulpijler: vø̜lpęjlǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Maurits]) Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.] II-5
opzettelijk expres: estepres (Heerlen), ook  espres (Heerlen) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzetteugel bakriem: bakrēm (Heerlen) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzichter (de) kerel: kēǝl (Heerlen  [(Emma)]  ), opzichter: opzextǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), op˲zextǝr (Heerlen), stijger: štīgǝr (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] || Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744] II-5, II-9
opzichter van de luchtverversing lochtstijger: loxštīgǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), loftstijger: lofštīgǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), opzichter van de loft: opzextǝr van dǝ luf (Heerlen  [(Emma)]   [Julia]) De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.] II-5
opzichterskamer stijgersboede: štīgǝrsbūt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]) Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.] II-5
orchis orchidee: WBD/WLD  òrchədee (Heerlen) Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] III-4-3
ordenen, rangschikken rangschikken: ràngsjikkə (Heerlen), schikken: sjikkə (Heerlen) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
orgel brulgetouw: [Schertsend?, RK]  brulgetouw (Heerlen), lavens: [Schertsend?, RK]  lavens (Heerlen), orgel: oͅrgəldrīər (Heerlen) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Orgel. III-3-2
orgeldraaier orgeldraaier: oͅrgəldrīər (Heerlen), örgeldrieëner (Heerlen), orgelman: örgelman (Heerlen), pijpenterger: [Schertsend?, RK]  pipenterger (Heerlen) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Organist. || Orgeldraaier. || Orgelman. III-3-2