19771 |
overtrek |
tijk:
tēi̯k (Q113p Heerlen)
|
beddetijk
III-2-1
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
üvertügd (Q113p Heerlen)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
uëvertuge (Q113p Heerlen),
üvertüge (Q113p Heerlen)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
ûûvərwèch (Q113p Heerlen)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
bekijken:
bəkĭĕkkə (Q113p Heerlen),
beramen:
bəròənə (Q113p Heerlen),
nadenken:
nòədinkə (Q113p Heerlen),
overwegen:
uëverweëge (Q113p Heerlen)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)] || overwegen
III-1-4
|
30122 |
overwelven |
overwelven:
ø̄vǝrwɛlvǝ (Q113p Heerlen)
|
Een ruimte overwelven met behulp van één gewelf. 'Dalles' in het woordtype 'dalles leggen' (Q 3) is de benaming voor een soort holle bakstenen die voor vloeren worden gebruikt. De stenen worden op de bouwplaats tot vloerelementen verwerkt en na verharding op de bouwmuren gelegd. Zij geven een vlakke overdekking. Zie ook het lemma 'Holle steen' in wld ii.8, pag. 71. [N 32, 22a; monogr.]
II-9
|
24340 |
paaien |
kuitschieten:
WBD/WLD
kūūt sjeetə (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (Q113p Heerlen),
weidepaal:
wē̜i̯ǝpǭl (Q113p Heerlen)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
30060 |
paalfundering |
paalfondering:
pǭlfǫndēreŋ (Q113p Heerlen)
|
Fundering waarbij het metselwerk steunt op houten platen en kespen die door ingeheide palen gedragen worden. Onder 'kespen' verstaat men oplegstukken die dwarsliggend op de koppen van de heipalen bevestigd zijn. Zij dragen de vloer waarop gemetseld wordt. Een fundering op palen wordt toegepast, wanneer de vaste grondslag voor het bouwwerk op grotere diepte dan 4 m beneden het maaiveld ligt. Uit de opmerkingen van de invullers uit L 210, L 320a, L 330, Q 99*, Q 113, Q 193 en Q 194 bleek, dat de paalfundering in met name Nederlands Limburg niet gebruikelijk was. [N 31, 4a]
II-9
|
22804 |
paar of onpaar |
omp of paar:
Sub omp. Voor ompaar. Lat. impar.
omp of paar (Q113p Heerlen)
|
Oneven of even.
III-3-2
|