e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannenkoek flensje: flensje (Heerlen), Eigen syst. Kleine soort pannenkoek.  flenske (Heerlen), pannenkoek: pannekook (Heerlen), Eigen syst.  pannekook (Heerlen), struifje: sjtrüfke (Heerlen), Eigen syst. Kleine soort pannenkoek.  sjtrüfke (Heerlen) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoekje III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: beschlaag (Heerlen), Eigen syst.  besjlaag (Heerlen), pannenkoeksdeeg: Eigen syst.  pannekooksdeeg (Heerlen) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap hoddel: oude lap  hoddel (Heerlen), lommeltje: lapje  lümmelke (Heerlen), pannenlap: pannelap (Heerlen), schotelsplak: schotelsplak (Heerlen), vaatdoek  sjŏttelsplak (Heerlen) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pannenstrijker pannenstrijker: panǝštrīkǝr (Heerlen) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pannentang pitstang: petš`taŋ (Heerlen) Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9
pantoffel pantoffel: pantoeffele (Heerlen), slob: šloebə (Heerlen), Mv. sjloebe. Zie ook afb. p. 206.  sjloep (Heerlen) 1. pantoffel; - 2. slof || Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] III-1-3
pap brij: breej (Heerlen, ... ), pap: pap (Heerlen, ... ), pàp (Heerlen, ... ), Eigen syst.  pap (Heerlen) brij [SGV (1914)] || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papborstel papkwast: papkwas (Heerlen), stijfselkwast: štīfsǝlkwas (Heerlen) De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b] II-9
papier papier: papier (Heerlen), bij de boeren hoort men nog weleens; de pampiere stukken;).  pampiere (Heerlen) papier [SGV (1914)] III-3-1
paramentwerk schoon werk: šoǝn węrǝk (Heerlen), šun węrǝk (Heerlen) Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25] II-9