20700 |
pannenkoek |
flensje:
flensje (Q113p Heerlen),
Eigen syst. Kleine soort pannenkoek.
flenske (Q113p Heerlen),
pannenkoek:
pannekook (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
pannekook (Q113p Heerlen),
struifje:
sjtrüfke (Q113p Heerlen),
Eigen syst. Kleine soort pannenkoek.
sjtrüfke (Q113p Heerlen)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoekje
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
beschlaag (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
besjlaag (Q113p Heerlen),
pannenkoeksdeeg:
Eigen syst.
pannekooksdeeg (Q113p Heerlen)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
hoddel:
oude lap
hoddel (Q113p Heerlen),
lommeltje:
lapje
lümmelke (Q113p Heerlen),
pannenlap:
pannelap (Q113p Heerlen),
schotelsplak:
schotelsplak (Q113p Heerlen),
vaatdoek
sjŏttelsplak (Q113p Heerlen)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝštrīkǝr (Q113p Heerlen)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
pitstang:
petš`taŋ (Q113p Heerlen)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoeffele (Q113p Heerlen),
slob:
šloebə (Q113p Heerlen),
Mv. sjloebe. Zie ook afb. p. 206.
sjloep (Q113p Heerlen)
|
1. pantoffel; - 2. slof || Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
brij:
breej (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
pap:
pap (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
pàp (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Eigen syst.
pap (Q113p Heerlen)
|
brij [SGV (1914)] || brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30762 |
papborstel |
papkwast:
papkwas (Q113p Heerlen),
stijfselkwast:
štīfsǝlkwas (Q113p Heerlen)
|
De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b]
II-9
|
21126 |
papier |
papier:
papier (Q113p Heerlen),
bij de boeren hoort men nog weleens; de pampiere stukken;).
pampiere (Q113p Heerlen)
|
papier [SGV (1914)]
III-3-1
|
30149 |
paramentwerk |
schoon werk:
šoǝn węrǝk (Q113p Heerlen),
šun węrǝk (Q113p Heerlen)
|
Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25]
II-9
|