21525 |
potten? |
potten:
pòttə (Q113p Heerlen)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
praam:
prām (Q113p Heerlen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21834 |
praatje |
kal:
ps. boven de á staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
kál (Q113p Heerlen)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19320 |
pralerij |
gepronk:
geprónk (Q113p Heerlen)
|
pronken
III-1-4
|
21006 |
prei |
breedloof:
breetloof (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
breedlook:
breedlook (Q113p Heerlen),
breedlooək (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
prei:
preij (Q113p Heerlen)
|
[DC 13 (1945)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]prei [SGV (1914)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
breedloofsoep:
breedloofsoep (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Eigen syst.
breedloofsoep (Q113p Heerlen)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
print (Q113p Heerlen),
schild(je):
schild (Q113p Heerlen),
sjeltjə (Q113p Heerlen),
sjilt (Q113p Heerlen),
prentje
schilke (Q113p Heerlen),
schiltje (Q113p Heerlen)
|
2. Prent. || Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || prent [SGV (1914)] || Prent, plaat.
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
ànzichkáát (Q113p Heerlen)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
freude (du.):
vröjt (Q113p Heerlen),
plezier:
plezeer (Q113p Heerlen),
pləzeer (Q113p Heerlen),
spa (du.):
sjpas (Q113p Heerlen),
sjpasz (Q113p Heerlen),
sjpàs (Q113p Heerlen),
vier hant schpas gehat (Q113p Heerlen)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || pret || vermaak, plezier, pret
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
paljas:
páljàs (Q113p Heerlen)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|