19588 |
roompot |
roompot:
roompot (Q113p Heerlen)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
cuve:
kȳvǝ (Q113p Heerlen),
plateel:
platiǝl (Q113p Heerlen)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roes (Q113p Heerlen),
ruzə (Q113p Heerlen),
van het eiland Rhodus. mv.; verkl.w.: roeëze; renske
roeës (Q113p Heerlen),
roosroos:
roeës (Q113p Heerlen)
|
roos [SGV (1914)] || rozen [RND]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
rūəs (Q113p Heerlen)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rūūstere (Q113p Heerlen),
rûûstərə (Q113p Heerlen)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30030 |
roosterschuif |
kalkschuif:
kalǝkšȳf (Q113p Heerlen)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
30662 |
roostertje |
roostertje:
ryǝstǝrkǝ (Q113p Heerlen)
|
Afdruiproostertje op het verfbakje dat wordt gebruikt om de verf regelmatig over de verfrol te verdelen. [N 67, 46c]
II-9
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (Q113p Heerlen)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (Q113p Heerlen)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
roswerk:
roswerk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|