20955 |
rot |
rot:
WBD/WLD
ròt (Q113p Heerlen),
vuil:
WBD/WLD
vōēl (Q113p Heerlen)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
foeka:
fookak (Q113p Heerlen),
rot:
WBD/WLD
ròt (Q113p Heerlen),
vuil:
WBD/WLD
vōēl (Q113p Heerlen)
|
beurs, rot van binnen || Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtštrǭl (Q113p Heerlen)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20896 |
rotten |
rotten:
WBD/WLD
ròttə (Q113p Heerlen),
vuilen:
WBD/WLD
vōēlə (Q113p Heerlen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
WBD/WLD
ròttə (Q113p Heerlen),
vuilen:
WBD/WLD
vōēlə (Q113p Heerlen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
treursluier:
troerschluier (Q113p Heerlen)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rōvǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
, ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]
Q113p Heerlen),
snoeien:
šnujǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden]),
stijlen trekken:
štilǝ trękǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.] || Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-5, II-6
|
28080 |
rover |
rover:
rōvǝr (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719]
II-5
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
reaal (Q113p Heerlen),
rejaal (Q113p Heerlen),
scheutig:
hä is neet schüetig
schüetig (Q113p Heerlen),
vlot:
vlot (Q113p Heerlen)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
papemutsch (Q113p Heerlen),
papermutjse (Q113p Heerlen),
naar bisschopsmyters zwemend.
papermutsje (Q113p Heerlen),
papenmutsje:
pape(r)mutsje (Q113p Heerlen),
naar bisschopsmyters zwemend.
papemutsje (Q113p Heerlen),
rozenbottel:
WBD/WLD
rôezəbóttəl (Q113p Heerlen)
|
rozebottel || rozenbottel [SGV (1914)] || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)] || wilde rozebottels
III-4-3
|