e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rot rot: WBD/WLD  ròt (Heerlen), vuil: WBD/WLD  vōēl (Heerlen) Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] III-2-3
rot, van fruit foeka: fookak (Heerlen), rot: WBD/WLD  ròt (Heerlen), vuil: WBD/WLD  vōēl (Heerlen) beurs, rot van binnen || Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] I-7
rotstraal rotstraal: rǫtštrǭl (Heerlen) Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.] I-9
rotten rotten: WBD/WLD  ròttə (Heerlen), vuilen: WBD/WLD  vōēlə (Heerlen) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] III-2-3
rotten, van fruit rotten: WBD/WLD  ròttə (Heerlen), vuilen: WBD/WLD  vōēlə (Heerlen) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] I-7
rouwsluier aan een hoed treursluier: troerschluier (Heerlen) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
roven roven: rōvǝ (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik] ), snoeien: šnujǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), stijlen trekken: štilǝ trękǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.] || Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95] II-5, II-6
rover rover: rōvǝr (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719] II-5
royaal royaal (<fr.): reaal (Heerlen), rejaal (Heerlen), scheutig: hä is neet schüetig  schüetig (Heerlen), vlot: vlot (Heerlen) gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)] III-3-1
rozenbottel papenmuts: papemutsch (Heerlen), papermutjse (Heerlen), naar bisschopsmyters zwemend.  papermutsje (Heerlen), papenmutsje: pape(r)mutsje (Heerlen), naar bisschopsmyters zwemend.  papemutsje (Heerlen), rozenbottel: WBD/WLD  rôezəbóttəl (Heerlen) rozebottel || rozenbottel [SGV (1914)] || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)] || wilde rozebottels III-4-3