21092 |
schaften |
boteren:
bŏĕttərə (Q113p Heerlen),
botteren:
butǝrǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
bǫtǝrǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
pozen:
(pauze) (Q113p Heerlen),
schaften:
sjáftə (Q113p Heerlen),
šaftǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftboede:
šafbuwt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
schaftlokaal:
šaflokāl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
šaftlokāl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
etensuur:
(ätesoer) (Q113p Heerlen),
schafttijd:
šaftīt (Q113p Heerlen)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schand (Q113p Heerlen),
sjand (Q113p Heerlen)
|
schande [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
ongel:
Eigen syst.
ongel (Q113p Heerlen),
schaapsvet:
schoapsvet (Q113p Heerlen),
schapenvet:
Eigen syst.
sjōāpevet (Q113p Heerlen)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q113p Heerlen),
schapestal:
šǭpǝ[stal] (Q113p Heerlen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
19900 |
scharnier |
geheng:
gǝheŋ (Q113p Heerlen)
|
Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.]
II-9
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q113p Heerlen),
scharren:
šarǝ (Q113p Heerlen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
giechelen:
(speciaal door vrouwen).
giechele (Q113p Heerlen),
hel lachen:
hèl lache (Q113p Heerlen),
kokkelen:
kòkkele (Q113p Heerlen),
schateren:
sjatere (Q113p Heerlen),
Zo noemt men het ook wel.
schatere (Q113p Heerlen)
|
schateren || schaterlachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
21432 |
schatten |
knoepen:
WNT: knoepen, A) 2. Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen.
knoepen (Q113p Heerlen),
schatten:
sjàttə (Q113p Heerlen)
|
Bij den hoop, ongeteld, koopen of verkoopen. || het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|