26397 |
scheut |
kiem:
kim (Q113p Heerlen),
scheut:
šȳǝt (Q113p Heerlen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
27878 |
schietdamp |
schietdamp:
šētdamp (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
schietkwalm:
šētkwalm (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia]),
schietstub:
šētštøp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
schietzwalm:
šētšwām (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
27857 |
schietdraad |
zündsnoer:
tsyntšnōr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden])
|
Dunne schietdraad die aan de ontsteker wordt bevestigd. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schietkabel. [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (Q113p Heerlen),
šētǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49] || schieten [SGV (1914)]
II-5, III-3-1
|
30442 |
schieter |
sieranker:
sēraŋkǝr (Q113p Heerlen),
sierijzer:
sērīzǝr (Q113p Heerlen),
versterkingsanker:
versterkingsanker (Q113p Heerlen)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|
27850 |
schietgat |
boorlok:
boarloak (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
bǭǝrlǭǝk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
boorpijp:
boarpīp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
boorloker maken:
boarloakǝr mākǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
boren:
boarǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bǭrǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
loker boren:
lǭǝkǝr bǭǝrǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
šētkābǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
schietsnoer:
šētšnōr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
doos:
duǝs (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Winterslag]),
munitiekist:
mǝnysikes (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|
30075 |
schietlood |
schietlood:
šētluǝt (Q113p Heerlen
[(voorzien van houten blokje)]
),
zinklood:
zeŋkluǝt (Q113p Heerlen
[(bestaande uit een met een loden gewichtje verzwaard koord)]
)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.]
II-9
|