17553 |
slank |
fijn:
fīēn (Q113p Heerlen),
slank:
sjlánk (Q113p Heerlen),
smal:
sjmáál (Q113p Heerlen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
sjlòəpərich (Q113p Heerlen)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
breuzel:
breuzel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Eigen syst.
breuzel (Q113p Heerlen),
schotelswater:
(korte oo-klank).
schōttelswater (Q113p Heerlen),
slodderen-caf:
Eigen syst.
sjloddere kaffieë (Q113p Heerlen)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18411 |
slappe vilten hoed |
loesjhoed:
loeschhood (Q113p Heerlen),
slappe hoed:
schlappe hood (Q113p Heerlen)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32573 |
slecht bemesten |
uitmergelen:
ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Q113p Heerlen),
uitpulveren:
ūtpølvǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
30630 |
slecht besleten kwast |
slechte kwast:
šlɛxtǝ kwas (Q113p Heerlen)
|
Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b]
II-9
|
28126 |
slecht dak |
slecht dak:
šlɛx dāk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
slecht hangende:
šlɛx hɛŋǝndǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
slechte berg:
šlɛxtǝ bɛ̄rx (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.]
II-5
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋst (Q113p Heerlen)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
17542 |
slecht groeien |
slecht wassen:
sjlèch wássə (Q113p Heerlen)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28294 |
slecht lopende wagen |
krak:
krak (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
slecht lopende wagen:
slecht lopende wagen (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
[N 95, 675]
II-5
|