31174 |
smidsknecht |
smidseknecht:
šmetsknɛx (Q113p Heerlen)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31242 |
smidskoelbak |
koelbak:
kø̜lbak (Q113p Heerlen)
|
De met water gevulde bak aan de voorzijde van de smidsvuurhaard, waarin gloeiend metaal kan worden afgekoeld. Zie voor het woordtype kisserd ook Wnt (vii-2), kol. 3142, s.v. ɛkissenɛ (4): "gezegd van gloeiend metaal of van vuur dat met water of met een andere vloeistof in aanraking komt."' [N 33, 35; monogr.]
II-11
|
31247 |
smidskolen |
smeedkolen:
šmējkǫalǝ (Q113p Heerlen),
vetkolen:
vɛtkǫalǝ (Q113p Heerlen)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31246 |
smidskolenschop |
kolenschup:
kǫalǝšøp (Q113p Heerlen)
|
Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.]
II-11
|
31240 |
smidsschoorsteen |
kamin:
kamīn (Q113p Heerlen),
schoorsteen:
šǫarstē (Q113p Heerlen)
|
Zie de toelichting bij het lemma "smidskap". [N 33, 24; monogr.]
II-11
|
31234 |
smidsventilator |
ventilator:
vɛntilātǫr (Q113p Heerlen)
|
Blaastoestel, bestaande uit een aantal roterende schoepen, waarmee het smidsvuur kan worden aangewakkerd. De ventilator wordt doorgaans aangedreven door een elektromotor, bij een veldsmidse soms ook met behulp van de voet door middel van een pedaal en een wiel met snaar. Volgens de invullers uit L 290 en L 291 werd bij een veldsmidse voor de aanvoer van lucht altijd gebruik gemaakt van een ventilator. [N 33, 12d]
II-11
|
31237 |
smidsvorm, blaasgat |
loftlok:
loflǫak (Q113p Heerlen),
windkast:
weŋkkas (Q113p Heerlen)
|
IJzeren pot onder het smidsvuur waardoor de via de blaasbalgpijp aangevoerde lucht naar het vuur wordt geleid. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Dit deel van de pijp had dan dezelfde functie als de ijzeren pot onder het smidsvuur. Woordtypen als luchtpijp, blaaspijp en buis verwijzen naar dit onderdeel van de blaasbalgpijp. Met de woordtypen kast, windkast, lochtkast en zwelkast wordt vooral een smidsvorm aangeduid, waarin de door de blaasbalgpijp aangevoerde lucht onder het smidsvuur wordt samengeperst. De luchtstroom naar het smidsvuur kan daarbij met behulp van een luchtregelaar geregeld worden. Zie ook het lemma "luchtregelaar". Om de opening voor de luchtstroom onder in het vuur vrij van sintels te houden, kan een zogenaamde vuurtong zijn aangebracht. Daarmee wordt enerzijds de luchttoevoer geregeld en anderzijds het gat vrijgehouden van sintels en gruis. Zie ook afb. 9 en het lemma "vuurtong". [N 33, 16; N 33, 19; N 33, 22]
II-11
|
31229 |
smidsvuurhaard |
smeedsvuur:
šmets˲vȳr (Q113p Heerlen)
|
De van metselwerk of van metaal vervaardigde stookplaats met kolenvuur waarin de smid ijzer en ander metaal verhit. De oude smidsvuren bestonden uit een soort gemetseld werkvlak waarin een uitholling, het stookgat, was aangebracht. Aan de zijkant van dit stookgat werd door middel van een pijp lucht toegevoerd. Boven het stookgat bevond zich een gemetselde of metalen kap waarmee de rookgassen via de schoorsteen buiten de smidse konden worden geleid. In de buurt van het stookgat was een koelbak met water aangebracht waarin de gloeiende werkstukken konden worden afgekoeld. Zie ook afb. 6. Bij de modernere smidsvuren wordt de luchtstroom aan de onderzijde van het smidsvuur toegevoerd. De luchtleiding mondt daartoe uit in een onder het stookgat aangebrachte smidsvorm. Zie ook afb. 7 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". De smis(se) met trekblaasbalg werd in het koperslagersbedrijf in Venray (L 210) tot ongeveer 1915 gebruikt. Nadien werkte men met een veldsmidse. [N 33, 9; N 66, 10b; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
sjmŏĕkkələ (Q113p Heerlen)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29015 |
smokken |
smokken:
šmokǝ (Q113p Heerlen)
|
Het op decoratieve wijze vastzetten van ruimte. Daarbij worden stofplooitjes zo samen genaaid, dat bepaalde patronen ontstaan. De stof kan eerst worden gerimpeld, dan in plooitjes worden getrokken en vervolgens gesmokt of tijdens het smokken in plooitjes worden gelegd (Het Beste Naaiboek, pag. 102). [N 62, 30]
II-7
|