28187 |
smoordeur |
wetterdeur met lochtklap:
wętǝrdȳr met loxklap (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
wetterdeur met schuif:
wętǝrdȳr met šȳf (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216]
II-5
|
20493 |
smullen |
smauzen:
schmause (Q113p Heerlen),
smullen:
good vrééje (Q113p Heerlen),
sjmöllə (Q113p Heerlen)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21552 |
snauwen |
bletsen:
blètsjə (Q113p Heerlen),
snauwen:
sjnòwwə (Q113p Heerlen)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19361 |
snauwen, grauwen |
bletsen:
blètsjə (Q113p Heerlen),
snauwen:
sjnòwwə (Q113p Heerlen)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24244 |
snavel |
bek:
bèk (Q113p Heerlen),
snavel:
sjnààvəl (Q113p Heerlen)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20523 |
snee brood |
snede brood:
schneij brōēd (Q113p Heerlen),
sjni-j brôêt (Q113p Heerlen)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbol:
sjneͅboͅl (Q113p Heerlen),
sjneͅboͅl wēͅrpə (Q113p Heerlen)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)] || Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
schneejbeuj (Q113p Heerlen)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schnijje (Q113p Heerlen),
sjneie (Q113p Heerlen),
sjni-jə (Q113p Heerlen),
sjnieë (Q113p Heerlen)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
WBD/WLD
sjni-jklökskə (Q113p Heerlen)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|