20165 |
spenen |
spenen:
sjpîenə (Q113p Heerlen),
špīnǝ (Q113p Heerlen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
I-9, III-2-2
|
17719 |
sperma |
natuur:
nàtōēr (Q113p Heerlen),
sperma:
sjpèrma (Q113p Heerlen),
zaad:
zòəm (Q113p Heerlen),
zòət (Q113p Heerlen)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
duivenstoter:
doevesjtuter (Q113p Heerlen),
doevesjtüëter (Q113p Heerlen),
sperwer:
sjperver (Q113p Heerlen)
|
sperwer || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
struikbonen:
WBD/WLD
sjtrōēkbôen (Q113p Heerlen)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
schpèttere (Q113p Heerlen),
sudderen:
sóddərə (Q113p Heerlen)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
speurbijen:
špø̄rbejǝ (Q113p Heerlen)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
30443 |
spie van het anker |
kijl:
kiǝl (Q113p Heerlen),
kīl (Q113p Heerlen),
vastzetspie:
vas˲zętšpi (Q113p Heerlen)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
30778 |
spiegelglas |
spiegelglas:
špēgǝlglas (Q113p Heerlen)
|
Gegoten glas dat door slijpen en polijsten geheel doorzichtig is geworden. Spiegelglas kan in grote diktes en afmetingen geleverd worden en wordt vooral voor winkelruiten gebruikt. [N 67, 89g]
II-9
|
17569 |
spier |
muskel (du.):
ing muskel (Q113p Heerlen),
spier:
schpier (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
sjpirkətreͅkə (Q113p Heerlen),
zwegel trekken:
sjwēͅgəltreͅkə (Q113p Heerlen)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|