31235 |
blaasbalgpijp, luchtaanvoerleiding |
loftleiding:
loflęjdeŋ (Q113p Heerlen),
loftreur:
lofrø̜r (Q113p Heerlen)
|
De leiding die de lucht van de blaasbalg naar het vuur voert. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Bij moderne smidsvuurhaarden mondt het uiteinde van de luchtaanvoerleiding uit in de onder de vuurhaard aangebrachte smidsvorm of windkast. Zie ook afb. 6 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". [N 33, 20]
II-11
|
31232 |
blaasbalgtrekker |
blaasbalkketting:
blǫas˱balǝkkęteŋ (Q113p Heerlen)
|
De ketting waarmee de smidsblaasbalg via een hefboom en trekstangen in beweging wordt gebracht. [N 33, 13]
II-11
|
28115 |
blaasleiding |
blaasbuis:
bloasbȳs (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
blǫǝsbȳs (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits]),
blaasleiding:
bloaslęjdeŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
blǫǝslɛjdeŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
blaasroor:
blǫǝsrø̄r (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
De leiding waarmee het opvulmateriaal door middel van samengeperste lucht in de ontkoolde ruimte wordt geblazen. Aan het einde van de leiding bevindt zich de vulschop. [N 95, 559; monogr.]
II-5
|
28113 |
blaasmachine |
blaasmachine:
bloasmašiŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
blǫǝsmašiŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Machine waarmee het opvulmateriaal, vaak wasserijstenen, onder druk in een op te vullen ruimte kan worden geblazen. [N 95, 557; monogr.]
II-5
|
28112 |
blaasmachinist |
blaasmachinist:
blǫǝsmašǝnes (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Eisden]),
blaasman:
bloasman (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
blazer:
bloazǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
Arbeider die de blaasmachine bedient. [N 95, 137; monogr.]
II-5
|
18096 |
blaasontsteking |
blaas-entz?ndung (du.):
blòəsóntsunding (Q113p Heerlen),
blaasontsteking:
blòəsóntsjtêêking (Q113p Heerlen)
|
Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28102 |
blaaspijler |
blaaspijler:
bloaspęjlǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
blǫǝspęjlǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
blaasstreb:
bloasštrēp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte door middel van een blaasmachine met van elders aangevoerde stenen wordt opgevuld. De invuller uit Q 3 schrijft over de blaaspijler dat dit een "taille" is waar de stenen voor de "stape" onder druk ingeblazen worden. [N 95, 538; monogr.]
II-5
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blad (Q113p Heerlen),
verkl.w.: bleejtje
blat (Q113p Heerlen)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
29937 |
blad van de troffel |
troffelblad:
[troffel]blat (Q113p Heerlen)
|
Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.]
II-9
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blaadje:
blętjǝ (Q113p Heerlen),
blad:
blat (Q113p Heerlen),
blader:
blār (Q113p Heerlen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|