25960 |
standerdmolen |
staakmolen:
staakmolen (Q113p Heerlen)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
30590 |
standolie |
standolig:
štant˱ǫalex (Q113p Heerlen)
|
Lijnolie die gedurende 8 à 10 uur tot 3000 C. werd verhit. De lijnolie wordt daardoor stroperig en lichtgeel of groen van kleur. [N 67, 13d]
II-9
|
30602 |
standolieverf |
standlak:
štantlak (Q113p Heerlen)
|
Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d]
II-9
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
štapǝ (Q113p Heerlen)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
bahnhof (du.):
bàànhòf (Q113p Heerlen),
statie (<lat.):
sjtáásə (Q113p Heerlen)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26273 |
staven |
staven:
štę̄vǝ (Q113p Heerlen)
|
De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83]
II-3
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q113p Heerlen),
gàts (Q113p Heerlen),
gätske (Q113p Heerlen),
straat, straatje:
sjtröətjə (Q113p Heerlen)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
schtīēk (Q113p Heerlen)
|
steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
28581 |
steeklustige bijen |
lastig volk:
lɛstex volk (Q113p Heerlen)
|
Volk dat graag steekt. Er kan verschil zijn tussen bijenvolken en soorten bijen wat steken betreft. Maar doorgaans zijn het toch omstandigheden zoals onweer, grote hitte, regen en geur die de bijen vooral tot steken verleiden. [N 63, 73c; Ge 37, 125]
II-6
|
31347 |
steekpasser met getande stelboog |
tandpasser:
taŋkpasǝr (Q113p Heerlen)
|
Steekpasser met stelboog waarop een vertanding is aangebracht. Het openen en sluiten van de benen van deze passer kan met behulp van een tandwieltje geregeld worden. [N 33, 252h]
II-11
|