29955 |
steenbeitel |
smalle kapbeitel:
šmālǝ kap˱bētǝl (Q113p Heerlen)
|
Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16]
II-9
|
27392 |
steenberg |
steenberg:
štēbɛrx (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.]
II-5
|
27767 |
steendaling |
dalende querslag:
dālǝndǝ kwēršlāx (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Beringen, Houthalen, Waterschei, Eisden])
|
Dalende gang in het gesteente, aangelegd om steenkoollagen onder het niveau van een verdieping te ontsluiten. [monogr.; N 95, 517; Vwo 182; Vwo 273]
II-5
|
27964 |
steendam |
steenbok:
štēbǫk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
steendam:
štēdam (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
steenpacks:
štēpɛks (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Wilhelmina])
|
Een soort galerijbeveiliging bestaande uit twee evenwijdig aan de galerij lopende steenmuren waartussen een steenvulling is aangebracht. De steenmuren moeten met de hand worden opgetrokken en zijn samengesteld uit brokken steen. [N 95, 586]
II-5
|
33906 |
steengal |
steengal:
štēgal (Q113p Heerlen)
|
Een bloeduitstorting in de hoeflederhuid onder de hoefhoorn. Het is één van de meest voorkomende hoefgebreken. De ontsteking kan zich naar boven uitbreiden en een ernstige vorm van bloedvergiftiging aannemen, wat namen als kankerpoot en rotstraal verklaart. Zie de lemmata ''rotstraal'' (7.19) en ''straalkanker'' (7.31).' [A 48A, 16; N 52, 32e]
I-9
|
27784 |
steengang |
querslag:
kwēršlāx (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV / Emma)]
[Laura, Julia]),
steengang:
štēgaŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
štēgaŋk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De term steengang wordt in de Belgische mijnen gebruikt voor iedere gang die door het gesteente wordt aangelegd: "In Belgisch-Limburg zegt men "steengang" voor al de tunnels doorheen de steenrots gegraven" (Defoin pag. 29). In de Nederlandse mijnen maakt men een onderscheid tussen steengangen en steengalerijen. Een steengang is een mijngang in het gesteente, die dwars op de strijkrichting van de koollagen wordt gedreven. De koollagen worden door een steengang dus doorsneden. Een steengalerij daarentegen loopt evenwijdig aan de strijkrichting van de koollagen (zie ook het lemma Steengalerij): "In Nederlands-Limburg slaan de termen "gang" en "galerij" niet op de steenrots of op de kolenlaag, maar wel op de al dan niet haakse richting ten opzichte van de steenbanken, zodat men er steengangen en steengalerijen heeft" (Defoin pag. 29). [N 95, 180; N 95, 795; N 95, 372; monogr.; Vwo 298; Vwo 335; Vwo 735; Vwo 791]
II-5
|
28206 |
steengruis |
steengries:
štēgres (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
steengruis:
štēgrȳs (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Steen in verbrijzelde, verbrokkelde toestand. [N 95, 549; N 95, 795]
II-5
|
27766 |
steenhelling |
stijgende querslag:
štigǝndǝ kwēršlāx (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Stijgende gang in het gesteente, aangelegd om steenkoollagen boven het niveau van een verdieping te ontsluiten. [monogr.; Vwo 181; N 95, 517]
II-5
|
30022 |
steenkalk |
bluskalk:
bløškalǝk (Q113p Heerlen)
|
Kalksoort die wordt verkregen door kalksteen, een voornamelijk uit koolzure kalk bestaand gesteente, in een kalkoven te branden. Steenkalk wordt meestal in ongebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. Volgens de invuller uit Q 98 werd de steenkalk vervaardigd uit 'gebrande kunderse steen' ('gǝbrandǝ køndǝrsǝ štęjn'). 'Kunder' ('køndǝr') is de locale benaming voor het plaatsje Kunrade bij Heerlen. Ruwe, nog niet bewerkte kalk werd in Q 121 'kalksteen' ('kalǝkštē') genoemd. [N 30, 28b; monogr.]
II-9
|
28111 |
steenkipstoel |
steenkiep:
štēkip (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547]
II-5
|