18106 |
strontje |
war:
wVr (Q113p Heerlen),
wegescheet:
wegenschiedt (Q113p Heerlen),
wegeschijter:
wêêgəsjīētər (Q113p Heerlen)
|
een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32628 |
strooibak voor kunstmest |
tob:
tǫp (Q113p Heerlen),
zaaibak:
[zaaibak] (Q113p Heerlen),
zaaischolk:
[zaaischolk] (Q113p Heerlen)
|
De bak waarin de met de hand te strooien kunstmest voort gedragen wordt, is heel vaak dezelfde bak die gebruikt wordt om graan te zaaien. Waar dit het geval is, zijn de betreffende woorden (zaaibak, -korf, -mand, -kerp, -kaar, zaadbak, -korf, -kaar), waarvan men de dialectvarianten aantreft in het lemma zaaikorf, hier slechts in de woordtypevorm opgenomen. Daarnaast zijn er benamingen die duidelijk alleen van toepassing zijn op de kunstmeststrooibak. Om de kunstmest te verspreiden werd er ook wel gebruik gemaakt van een oude emmer. Dit was het geval bij erg kleine bedrijven, bij de bemesting van kleine percelen (ook de tuin), bij kleine hoeveelheden kunstmest (zeker in het begin van de kunstmestperiode, ook als er guano gestrooid werd), of als de boer geen zaaibak had. Men kan zich voor het strooien van kunstmest ook bedienen van de ter plaatse gebruikelijke voorschoot voor het zaaien van granen. Daarom worden benamingen als zaaikleed, -slob, -scholk, scholk en voorschoot veelal slechts als type vermeld. De dialectvarianten daarvan vindt men in het lemma zaaikleed. [JG 1a + 1b add.; N 15A, 3 + 4; N 18, 109 + 110 add.; N P, 19 add.]
I-1
|
25574 |
strooien |
strooien:
štrø̜i̯ǝ (Q113p Heerlen),
štrø̜jǝ (Q113p Heerlen)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
I-11, II-1
|
30516 |
strooien dak |
stro-/strooidak:
štrødāk (Q113p Heerlen),
strooien dak:
štrȳǝ dāk (Q113p Heerlen),
štrø̜̄ǝ dāk (Q113p Heerlen)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
schtruuë hood (Q113p Heerlen)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
strooimeel:
štrø̜jmęǝl (Q113p Heerlen)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø̜i̯sǝl (Q113p Heerlen),
struu:
štrø̜i̯ (Q113p Heerlen)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
greumelenkoek:
Eigen syst.
grüemĕlĕkook (Q113p Heerlen),
greumelenvla:
gruëmelevla (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
grüemĕlĕvla (Q113p Heerlen),
strooikoek:
Eigen syst.
sjtruikook (Q113p Heerlen),
strooiselvla:
sjtruiselvla (Q113p Heerlen),
strooivla:
Eigen syst.
sjtruivla (Q113p Heerlen)
|
Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20956 |
stroop |
siroop:
sjroeëp (Q113p Heerlen),
stroop:
štruǝp (Q113p Heerlen
[(soms)]
),
zeem:
zeem (Q113p Heerlen),
zēm (Q113p Heerlen)
|
appelstroop || Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2, III-2-3
|
18251 |
stropdas |
bind:
Zie ook das, kravat, sjlieps.
biend (Q113p Heerlen),
das:
Zie ook biend, sjlieps.
das (Q113p Heerlen),
kravat (<fr.):
beiden kort model
kravat (Q113p Heerlen),
Zie ook biend, sjlieps.
kravat (Q113p Heerlen),
schlips (du.):
Zie ook 1. biend, das; - 2. biend; kravat.
sjlieps (Q113p Heerlen),
strik:
schtrik (Q113p Heerlen),
zelfbinder:
lange zelfbinder
zelfbinger (Q113p Heerlen)
|
1. das; - 2. zelfbinder || das || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] || zelfbinder
III-1-3
|