24745 |
struisgras |
smelen:
WBD/WLD
sjmēēlə (Q113p Heerlen)
|
Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18072 |
struma |
krop:
króp (Q113p Heerlen)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
pleisterman:
pliǝstǝrmān (Q113p Heerlen),
witter:
wetǝr (Q113p Heerlen)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
24834 |
stuifmeel |
stuifmeel:
štyǝfmęǝl (Q113p Heerlen)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelcellen:
štȳfmę̄lsɛlǝ (Q113p Heerlen)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
25138 |
stuifsneeuw |
jaagsneeuw:
jaagschneej (Q113p Heerlen)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
fijn zand:
fiene zank (Q113p Heerlen),
stuifzand:
sjtōēfzānt (Q113p Heerlen)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24598 |
stuifzwam |
poefveest:
van poeffe: openbarsten en Hgd. Fiest = Staubpilz.. Ook kleuter: klein persoontje
poeëvies (Q113p Heerlen)
|
stuifzwam, zeker soort paddestoel
III-4-3
|
22362 |
stuiken |
kuiltjeschieten:
#NAME?
ky(3)̄lkə sjētə (Q113p Heerlen),
kuiltjewerpen:
#NAME?
ky(3)̄lkə weͅrpə (Q113p Heerlen),
stuiken:
schtoekke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjtoeke (Q113p Heerlen),
sjtukə (Q113p Heerlen),
#NAME?
schtoeke (Q113p Heerlen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Pompen, knikkers in een kuiltje werpen; oneven uit wint. || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
31288 |
stuikmachine |
stuikmachine:
štukmašiŋ (Q113p Heerlen)
|
Machine, die in grote smederijen wordt gebruikt voor het opstuiken van ijzeren staven. Ze is van twee verstelbare klembekken voorzien, waarin de gloeiende stukken worden vastgezet; door het draaien van een vliegwiel worden de stukken tegen elkaar geperst (Zwiers II, pag. 435). [N 33, 284; N 33, 253]
II-11
|