18728 |
tandenborstel |
tandborstel:
tankbusjtel (Q113p Heerlen)
|
tandenborstel
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandenstoker:
tándəsjtûûkər (Q113p Heerlen),
tèngsjtûûkər (Q113p Heerlen)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
28084 |
tandheugel van de stijlentrekker |
ritzel:
retzǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
tandwerk:
tantwɛ̄rk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Willem-Sophia])
|
De tandheugel van een stijlentrekker. [N 95, 592]
II-5
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tankpasta (Q113p Heerlen)
|
tandpasta
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tankpieng (Q113p Heerlen),
tantpien (Q113p Heerlen)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
31212 |
tandrad, tandwiel |
tandrad:
taŋkrat (Q113p Heerlen)
|
Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.]
II-11
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tankvleesch (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25418 |
tang |
knijptang:
knīptaŋ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden]),
tang:
tang (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
taŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
[N 95, 758]
II-5
|
31206 |
tangbek |
bek van de tang:
bɛk ˲van dǝ taŋ (Q113p Heerlen)
|
Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184]
II-11
|
31199 |
tangenrek |
tangenrek:
taŋǝrɛk (Q113p Heerlen)
|
IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182]
II-11
|