id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33087 | tasser in de schuur | bermer: bɛrǝmǝr (Heerlen) | Degene die de schoven stapelt. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 48; monogr.] I-4 |
33079 | tasser op de wagen | lader: lānǝr (Heerlen) | Degene die de schoven op de wagen tast. Aanvankelijk, als men nog in de bak van de kar laadt, komt het niet zo nauw hoe men tast; men vult de bak gewoon op, ervoor zorgend dat men op een horizontaal vlak kan blijven werken. Wanneer de tasser eenmaal boven de rand van de bak uitkomt, tast hij de schoven in gelijke lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7), met het stoppeleinde van de schoven naar buiten zodat de graankorrels in elk geval niet naast de wagen vallen onder het rijden. De laag krijgt zodoende ofwel de vorm van een ring (een "roos", vergelijk het type rozer in dit lemma en het werkwoord rozen vooral in het lemma ''graan stapelen in de schuur'', 5.1.11) als men de schoven in de rondte tegen de buitenkant van de kar legt, ofwel van twee parallelle banen (rollagen of buitenlagen), waarbij telkens de aren in het midden van de kar liggen. Daar dit middeldeel niet zo hoog is als de buitenzijde wordt het met enkele andere schoven (koplagen of vullagen) aangevuld. Bij de oude hoogkar had men een groot laken (zie het lemma ''karlaken'', 5.1.9), vaak van aaneengenaaide zakken, dat aan de ladders voor en achter werd vastgemaakt en de bodem en de wanden van de karbak bedekte. Het diende om de graankorrels op te vangen die onder het tassen en rijden uit de aren vielen. Om de kar helemaal vol te laden moest men deze drie of vier keer verplaatsen omdat anders de schoven van te ver aangedragen moesten worden. Men laadt wel meer dan één hok bij een stilstaande kar. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''optasser'' (5.1.9) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar.' [N 15, 41] I-4 |
34525 | tasten | tasten: tastǝ (Heerlen) | Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.] I-12 |
21871 | taxeren | schatten: sjàttə (Heerlen), taxeren (<fr.): tàkseerə (Heerlen) | de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)] III-3-1 |
24735 | taxus | barstboom: de boom waar de wevers met de borst tegen drukken bosjboom (Heerlen), taxus: WBD/WLD tàksus (Heerlen) | De taxus; heeft platte, kortgesteelde naalden, aan de bovenzijde zijn de naalden heel donkergroen; naalden en takken bevatten een vergiftige olie; paarden en vee sterven er snel aan; heeft opvallende bessen (ijf, venijnboom). [N 82 (1981)] || taxus III-4-3 |
18241 | te groot zijn | te ruim zijn: t is te ruuĕm (Heerlen) | Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)] III-1-3 |
18247 | te klein zijn | trekken: t trekt (Heerlen) | Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)] III-1-3 |
25561 | te lang gerezen deeg | kapotte deeg: kapotte deeg (Heerlen) | Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.] II-1 |
30078 | te lood | loodrecht: luǝtrex (Heerlen), pijlrecht: pī.lrɛx (Heerlen), te lood: tǝ lūǝt (Heerlen) | Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.] II-9 |
25566 | te nat | knets brood: knɛtš bruǝt (Heerlen), te nat: tǝ nāt (Heerlen), te slap: tǝ šlap (Heerlen) | Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.] II-1 |